Afbeelding
Foto:

Onderduikers in het Babberichse bos

Uit "Old Senders Ni-js"

Hans van Haren werd voor zijn achttiende verjaardag opgeroepen voor de arbeidsdienst en moest verschijnen in Valkenswaard. Het was algemeen bekend dat de oproep een list was: de meeste Hollandse jongens werden meteen te werk gesteld in de Duitse oorlogsindustrie. Een Kapucijner pater vertelde hem dat er een mogelijkheid was tot onderduiken. Hoewel zoiets natuurlijk niet zonder gevaar was en hem van zijn familie en kennissen zou afzonderen, waagde hij het er toch op om zo een onzekere toekomst te vermijden.

Eind juni 1943 moest hij met de trein naar Arnhem en vanuit daar naar Valkenswaard. Hij kreeg daar echter van Jan Elfrink een fiets en kon daarmee naar het Babberichse bos fietsen. Daar moest hij een week wachten in een boerderij totdat een andere onderduiker hem kwam vergezellen. Met z'n tweeën was het mogelijk om in het Babberichse bos een groot gat te graven en in te richten, waarin, naar de omstandigheden, behaaglijk geleefd kon worden. Uiteindelijk zaten de onderduikers met zes personen in dit gat, dat bestond uit twee ruimtes van ongeveer drie bij drie meter elk. Elektriciteit voor de straalkachel werd afgetapt van een bovengrondse elektrische leiding in de buurt. Eten en drinken werd geleverd door de vader van een van de onderduikers, die boer was. Een keer in de week kwam vader Van Haren om de vuile was op te halen en op de eerste vrijdag van de maand kwam een van de paters de Heilige Communie brengen.

In de laatste maanden van 1944 werd het steeds drukker in het Babberichse bos door de terugtrekkende bewegingen van Duitse troepen. Omdat men bang was dat een voertuig op een moment over het gat kon rijden en het zo zou instorten brachten de onderduikers hun laatste maanden elders door. Pas toen Zevenaar in 1945 door Canadese soldaten werd bevrijd konden zij weer in de samenleving leven.